door T. Austin-Sparks
Hoofstuk 4 - Een Zaak van het Hart
“… verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen” (Ef. 1:18).
“… in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest” (Ef. 2:22).
“Nadat David in zijn paleis was gaan wonen, zeide hij tot de profeet Nathan: Zie, ik woon in een cederen paleis, terwijl de ark van het verbond des Heren onder tentkleden staat. Toen zeide Nathan tot David: Doe alwat in uw hart is, want God is met u” (1 Kron. 17:1,2).
“David bevond zich toen in de vesting en een bezetting der Filistijnen was toen in Bethlehem. En er kwam een verlangen bij David op en hij zeide: O, dat iemand mij water te drinken gaf uit de put van Bethlehem, die bij de poort is. Toen braken die drie door het leger der Filistijnen heen, schepten water uit de put van Bethlehem, die bij de poort is, namen het mee en brachten het naar David. Maar David wilde het niet drinken, doch plengde het de Here, en zeide: Mijn God beware mij ervoor, dat ik dit zou doen! Zou ik het bloed van deze mannen drinken, voor de prijs van hun leven? Want met gevaar voor hun leven hebben zij het gebracht. En hij wilde het niet drinken. Dit hebben de drie helden gedaan” (1 Kron. 11:16-19).
“En nadat Hij deze verworpen had, verwekte Hij hun David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen” (Hand. 13:22).
“Here, gedenk aan David, aan al zijn moeite; hoe hij de Here heeft gezworen, de Machtige Jakobs een gelofte gedaan: Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs” (Ps. 132: 1-5).
“… hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen.” “mede gebouwd … tot een woonstede Gods …” Dat is de nieuwtestamentische basis van onze overdenking, maar we gaan nu naar het Oude Testament om de voorafschaduwing daarvan te zien in 1 Kronieken 17: “Nadat David in zijn paleis was gaan wonen …” U weet wat Nathan tegen David zeggen moest van de Here, maar dat verandert aan de situatie niets. Het betekent alleen dat David zelf het huis niet mocht bouwen, en nadat dat gezegd is, zegt de Here kostbare woorden van genade tegen David.
De Here zegt tot David dat Hij hem een huis zal bouwen en dat de troon van zijn zoon voor altijd vast zal staan en nog veel meer van zulke genadige woorden, waarop David neerknielt voor het aangezicht des Heren en zegt: “Wie ben ik en wat is mijn huis …?” Het volgende hoofdstuk begint dan als volgt: “Daarna versloeg David de Filistijnen en onderwierp hen; en hij ontnam de Filistijnen Gath en zijn onderhorige plaatsen. Ook versloeg hij Moab …”, enzovoorts.
Deze geschiedenissen in Kronieken kunnen we alle plaatsen in het licht van Openbaring 12:11: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood.” Misschien ziet u het verband niet meteen, maar dat zullen we nader toelichten.
We willen nu allereerst beklemtonen dat overwinnaar-zijn een zaak van het hart is. We kunnen nog zoveel over dit onderwerp zeggen, maar uiteindelijk komt het daarop neer dat het een zaak van het hart is.
Het verband tussen de Efezebrief, geschreven door Paulus en de brief die Johannes in Patmos aan Efeze schreef, is duidelijk. We hebben in de eerste plaats gezien dat de openbaring van deze brief samengevat kan worden in die ene zinsnede, waarin staat dat ze verlichte ogen van het hart nodig hadden, door de Geest van wijsheid en openbaring, om te weten hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis in de heiligen. De boodschap aan Efeze in Openbaring 2 luidt: “Gij hebt uw eerste liefde verzaakt. Gedenkt dan, van welke hoogte gij gevallen zijt.” Het is een kwestie van het hart en dat heeft te maken met dat wat zeer kostbaar is voor de Here zelf. Het gaat er om dat ons hart ten volle en met alle kracht gericht is op datgene wat voor de Here het allerbelangrijkste is. Geen enkele bijbeltekst geeft dat duidelijker aan dan dit gedeelte uit de Efezebrief: “de rijkdom van de heerlijkheid zijner erfenis in de heiligen” (S.V.). Daar gaat het hart van de Heer naar uit. Dat is kostbaar voor Hem. Het gaat de overwinnaar niet meer om zijn eigen erfenis, zijn eigen zegen. Dat stadium is hij voorbij. Het gaat hem niet meer om zegeningen, om iets wat hij krijgt. Er is nog maar één ding in zijn hart, namelijk dat de Heer zal krijgen wat Hij verlangt, wat Hij nodig heeft, waar Zijn hart op gericht is; niet onze erfenis maar de Zijne. Dat is de overwinnaar, die zijn hart hierop gezet heeft. Het is een harteijver voor Gods belangen, voor de realisatie van Gods volle plan. Waar in de bijbel ook gesproken wordt over de overwinnaar, dat is wat hem ten diepste kenmerkt. Een zaak van het hart.
Een man naar Gods hart
Dit is wat we bij David zien. Hij is in dit verhaal een gerijpt man, met een hele geschiedenis met God achter zich. Hij geniet van de zegeningen en barmhartigheden die Hij door Gods genade ontvangen heeft, maar zijn overdenking is als volgt: Ik woon in een huis van cederhout, maar de ark van het verbond des Heren is in een tent. Dat kan niet! We lezen in Psalm 132 wat er in Davids hart omging: “Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs.” Een plaats voor de ark des Heren, voor het getuigenis van de Here. David had gezworen. Hier wordt Davids hart blootgelegd. Dit is de sleutel tot zijn leven. Vanaf het begin van de geschiedenis van David tot aan het eind is dit het punt waar alles om draait.
Zijn eerste optreden was in verband met Goliath en we zien hem daar ijveren voor de naam des Heren, ijveren voor Gods belangen. Het ging hem er niet in de eerste plaats om het volk Israël te helpen; het ging om de Here. “Ik treed u tegemoet in de naam van de Here der heerscharen, de God der slagorden van Israël, die gij getart hebt.”
In het hoofdstuk daarvoor, als Samuël de opdracht krijgt de opvolger van Saul te zalven en de zonen van Isaï voor hem verschijnen terwijl David niet thuis is, houdt de Here Samuël tegen als deze de oudste wil zalven, met de woorden: “Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte … de Here ziet het hart aan.” Ook hier gaat het dus om het hart.
Dat is nog steeds zo in zijn latere jaren. Nathan zegt tegen David: “Doe alwat in uw hart is.” Nathan was een goed man en nam een ereplaats in Davids leven in. Nathan was een man die de koning kon bestraffen en wiens bestraffing zonder wrok werd geaccepteerd. Omdat hij Davids hart kende, kon Nathan zeggen, ondanks het feit dat hij ook al zijn fouten en falen kende: “Doe alwat in uw hart is.”
Dan lezen we dit geweldige getuigenis over David: “Ik heb David gevonden, een man naar mijn hart.” Hoe is dat mogelijk? Kijk naar David en zijn zonde met Uria en Bathseba! Kijk naar de volkstelling en de straf die daardoor over Israël kwam! En kijk naar David die in zwakheid Absalom, de moordenaar, terugbrengt, zonder dat deze enig berouw toont, louter op grond van natuurlijke genegenheid. Is dat een man naar Gods hart? Dit zijn de zwakheden en fouten van de man, maar in het hart van die man ziet God iets wat er zijn hele leven door gebleven is. Deze man heeft een hartstocht, een passie, een ijver voor de belangen van de Heer, om een plaats voor het getuigenis te vinden. Hij wordt verteerd door de ijver voor Gods huis. Gods erfenis, dat is het wat David zo na aan het hart ligt. Daarom is hij de man naar Gods hart.
Het hart van de overwinnaar
We hebben de geschiedenis gelezen van de drie helden van David. Dit spreekt van hetzelfde principe. Eens kwam er een sterk verlangen bij David op en hij zei: “O, dat iemand mij water te drinken gaf uit de put van Bethlehem, die bij de poort is!” En de drie helden braken door het leger van de Filistijnen heen, zetten hun leven op het spel en brachten David water uit die put. Zij waren “overwinnaars”. Wat maakte hen tot overwinnaars? Zij bespeurden een verlangen in het hart van hun heer en koning en daarvoor hebben ze hun leven geriskeerd. Ziet u het principe?
De overwinnaar is niet iemand die een bepaalde leer voorstaat, genaamd “de overwinnaars-waarheid”. En ook niet iemand die bij een bepaalde groep mensen hoort die over de overwinnaar spreken. De overwinnaar is een persoon of een groep mensen die deze allesbeheersende passie in hun hart hebben, niet om iets van God te verkrijgen en gezegend te worden, maar dat God Zijn volle welgevallen in Zijn volk kan hebben. Het zijn zij die met geopende ogen gezien hebben wat de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen betekent en die hun hart daarop gezet hebben. Let op hoe het er staat: “Verlichte ogen uws harten, zodat gij weet …” De overwinnaar komt alleen naar voren in een tijd waarin Gods volk in het algemeen zijn visie en positie verloren heeft en het gaat dus altijd om een betrekkelijk kleine groep. De anderen zijn Gods volk wel en misschien erg toegewijd aan de dingen van God, maar het gaat hun meestal om de zegen, om iets van God te krijgen. Soms is het hun te doen om geestelijke kracht en hun gebed is dan uitsluitend daarop gericht. Uiteraard bedoelen ze echt kracht om te dienen, kracht om de Heer meer en beter te dienen, om meer door de Heer gebruikt te worden. Maar weet u, het gaat hun om dingen. Hoevelen bidden niet om opwekking! Ik zeg niet dat het verkeerd is om om kracht of opwekking te bidden, maar zoveel heiligen worden daardoor volledig in beslag genomen. Het zijn wel goede dingen, maar het gaat om iets anders.
Echt en onecht
Onlangs, bij het lezen van het Woord, viel mijn oog op twee dingen. Eén daarvan was de grote strijd van Elia voor wat we de opwekking op de Karmel zouden kunnen noemen. U kent de geschiedenis wel van die enorme strijd tegen de Baäldienst, die bijna het gehele land in zijn greep had. Toen het altaar werd opgericht en Jahweh werd aangeroepen en het vuur naar beneden kwam en er een machtige demonstratie van goddelijke kracht was, riepen deze zelfde mensen meteen: “De Here, Hij is God! De Here, Hij is God!” We zouden dat een grote opwekking kunnen noemen. Alle mensen juichten: “De Here is met ons, wij zijn voor de Here! De Here, Hij is God en wij staan aan Zijn kant.” Een korte tijd later treffen we Elia opnieuw aan, maar dan in wanhoop. Ik geloof niet dat die alleen veroorzaakt werd door wat Izebel gezegd had. Misschien is zij de pijl van de satan geweest die hij in een psychologisch moment op Elia afvuurde, maar ik geloof niet dat dit alles verklaart. Ik geloof dat er nog een andere faktor was, namelijk dat Elia zich heel goed bewust was van de wispelturigheid van het volk. Hij hoorde hen juichen, hij zag hoe ze de Here erkenden, maar hij kende dit volk. Het was alleen omdat er iets uiterlijks gebeurd was, alleen omdat de Here een manifestatie en demonstratie van Zijn kracht gegeven had, dat ze zo juichten. Elia kende de wispelturigheid van het volk, wist hoe labiel ze waren en in zijn hart was hij niet voldaan. Daarom zie je hem in een toestand van grote wanhoop als hij zijn klacht voor de Here uitstort. “Ik heb zeer geijverd voor de Here, de God der heerscharen, want de Israëlieten hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren omver gehaald”, enzovoorts. Is het u ook opgevallen dat pas na alles wat er op de Karmel gebeurd is, pas nadat het volk gejuicht heeft: “De Here, Hij is God”, dat de Here tegen Elia zegt: “Ik heb nog zevenduizend in Israël overgelaten, knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl.” Ziet u de betekenis daarvan? Dat was een openbaring voor mij. Ziet u, geliefden, de mensen die met grote aantallen komen opzetten als de Here iets uiterlijks doet in een opwekking zijn nog geen overwinnaars. Zij zijn er omdat er aktie is. Maar God verlangt iets diepers. De knie die zich nooit gebogen heeft voor Baäl, die geen opwekking nodig had, maar een verborgen omgang met God had, toen alles verkeerd liep. Eigenlijk zei Elia’s hart: “Ja, dat is allemaal goed en wel, het volk is enthousiast als er een demonstratie is, als er kracht zichtbaar wordt, maar ze zullen nooit standhouden! Als de dingen tegenzitten en alle uiterlijke tekenen verdwijnen, dan vallen ze weer af. Wat ik verlang is iets diepers, maar ik kan het niet vinden.” De Here zegt: “Ik heb het! Zevenduizend die niet alleen maar juichen, maar die hun hart al die tijd bij Mij hadden. Zij hadden geen opwekking nodig; hun hart was recht voor Mij.”
Bovendien, als een tweede illustratie van hetzelfde punt, las ik het verhaal van de opwekking in de dagen van Josia, de laatste grote opwekking in Israël. Er was een soort opwekking geweest onder Hizkia, maar Josia roept heel Israël samen, en ze kwamen allen uit hun steden en dorpen en vierden op grootse wijze het Paasfeest in Jeruzalem. Hiervan wordt gezegd: “Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet Samuël” (2 Kron. 35:18). Wat een opwekking! Maar na dit geweldige verhaal, na het grote enthousiasme van het volk, na de beschrijving van wat toch zo goed leek, volgt onmiddellijk deze verschrikkelijke uitspraak: “Doch de Here keerde Zich niet af van zijn hevig brandende toorn.” Ik dacht: Wat een anti-climax! Dat bederft alles! Zo’n geweldige opwekking, waarbij het volk zo betrokken was, waar alles zo echt en mooi leek en dan zeggen: “Doch de Here keerde zich niet af van zijn brandende toorn” en nog ergere dingen. De Here wil meer dan opwekking alleen, meer dan enthousiasme. Overwinnaar-zijn is nog iets anders. Wat de Here verlangt is een toestand van het hart dat niet van Hem afwijkt, geen meelopers in een grote beweging, maar mensen die aldoor een waarachtig hart gehad hebben. Is dat niet in overeenstemming met het Nieuwe Testament, met het boek Openbaring? Is dat het niet wat de Heer daar naar voren brengt? Het zijn zij die, temidden van afvalligheid, vasthouden aan het volle plan van de Heer; niet degenen die teruggebracht moeten worden door uiterlijke wonderen en tekenen, maar degenen die hun hart standvastig en vastbesloten gericht hebben op Zijn erfenis, die verlangen dat de Heer zal verkrijgen wat Hij zo verlangt.
Volkomen toewijding aan de Here
Ik denk dat ik nu voldoende voorbeelden heb aangevoerd om dat wat ik wil zeggen duidelijk te maken. Wat is de konklusie? Waar gaat het ons om? Is het ons werkelijk menens? Is ons hart volledig gericht op alles waar Gods hart op gericht is? Broeder, zuster, neem die uitdaging aan, laat die vraag op u inwerken. Als dit werkelijk zo is, zal er heel wat in uw leven gaan gebeuren. De Here kan ons van alles ontnemen, als dat nodig is om Zijn doel te bereiken, als ons hart op dat doel gericht is. We zullen ons leven niet liefhebben tot in de dood, als ons hart op Gods doel gericht is, op Gods volledige doel. Dan zullen we God niet tegenspreken of met Hem argumenteren, niet onze norm stellen boven de Zijne of God zeggen hoe ver Hij kan gaan. Nee, dan willen we niets minder dan de Heer zelf. Niemand die zijn hart zo gericht heeft op alles wat de Heer wil, zal ooit zeggen: “Die en die is een heel godvrezend mens en hij doet dit of dat, waarom zou ik dat dan niet doen? Waarom zou ik anders zijn?” Hoeveel strijd hebben we op dit punt niet gezien! Velen hebben iets dergelijks tegen me gezegd. Geliefden, laat me dit zeggen in alle ernst en liefde, als dat uw norm is, zult u nooit aan Gods norm kunnen voldoen. We mogen nooit een beroep doen, zelfs niet op de heiligste en godvrezendste broeder of zuster die ooit op aarde geleefd heeft, en hem of haar als onze norm stellen. U moet goed beseffen dat er nooit een mens op aarde geweest is, behalve Zijn Zoon, die onfeilbaar was. God heeft dat in Zijn Woord heel duidelijk gemaakt. Geen enkele van Davids fouten, hoewel hij een man naar Gods hart was, werd door God bedekt. Ze staan vermeld in Gods Woord en enkele duizenden jaren lang heeft iedereen ze kunnen lezen. Er is nooit een mens geweest, wiens zwakheid door God verborgen werd gehouden, ook al was het iemand die zeer door Hem gebruikt werd. God verbiedt het dat wij een mens tot onze norm verheffen. Het hart van iemand die zich uitstrekt naar Gods volledige plan, zal altijd verder gaan dan het beste wat er hier op aarde is. Ze hoeven daarover geen woorden vuil te maken. Hun houding is altijd: “Ja Heer, als dit betekent dat er meer ruimte voor U in mij komt, dan ben ik klaar, ik ben bereid. Alles wat ik verlang is dat U alles in mij zult zijn.” Zo is de overwinnaar. Het is een zaak van het hart. We zijn bereid al onze vooroordelen en vooropgezette meningen prijs te geven. We laten onze koppigheid varen! Er blijft onder alle omstandigheden maar één vraag over, die alles bepaalt: “Heer, is dit de weg van Uw volle plan met mij? Zo ja, dan moeten al mijn eigen gedachten daarvoor wijken, hoe sterk ze ook mogen zijn. Ook al heb ik andere verlangens, ze moeten wijken. Mijn voorkeur mag niet in de weg staan. Heer, wat is Uw plan, wat is Uw wil?” Dat maakt ruim baan voor de Here. De brief aan de Efeziërs is de hoogste openbaring die we in de bijbel hebben en de climax van deze brief vinden we in deze woorden “… verlichte ogen uws harten, zodat gij weet … hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis in de heiligen.”
Dit leidt tot de plaats van de overwinnaar in de eindtijd. Dit kind, dit mannelijk wezen uit Openbaring 12, wordt weggevoerd naar God en Zijn troon. “Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon.” In het boek Jozua vindt u het erfdeel van Israël, maar geen koning. Als u de boeken Samuël, Koningen en Kronieken neemt, vindt u daar een koning, en een troon, maar het is niet langer Israëls erfdeel, maar het erfdeel van God. David is een type daarvan. Hij is de koning en de belichaming en personifikatie van dit feit. “Ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen. Ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen noch sluimering aan mijn oogleden, totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb.” Dat is koningschap, dat is de troon, dat is het principe van de troon. We mogen dan wel Gods volk zijn en een heleboel doen voor de Here en het verlangen hebben Zijn belangen te behartigen, toch kunnen we in dit alles bezig zijn met dingen in plaats van met de Here zelf. O, dat Gods volk visie mocht hebben die hen zou aftrekken van de dingen als zodanig, al zijn dat misschien zelfs geestelijke dingen, een visie die hen zou terugbrengen naar dat wat de Here verlangt: de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, de Here die de volle heerlijkheid en voldoening krijgt, zodat het einde luidt: “Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus”, of met andere woorden: “De God des vredes … bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehagelijk is.” Ziet u, het gaat er om wat de Here is. Hebben we daar ons hart? Dat is de kern van het overwinnaar-zijn. Ons leven niet liefhebben tot in de dood kan heel veel betekenen. Velen denken dat de enige interpretatie die van martelaarschap is. Maar je kunt op vele manieren martelaar zijn. Het kan betekenen dat we tot Hem moeten gaan buiten de legerplaats, Zijn smaad dragende. Of we worden verkeerd begrepen, verkeerd geïnterpreteerd. Misschien worden we verbannen of iets anders. Alles opdat de Here tot Zijn volle doel kan komen. Dat alles is evenzeer de weg van de overwinnaar.
Ik zeg niet dat u niet naar de hemel zult gaan als u geen overwinnaar bent, maar waar de Heer ons toe oproept is dat wat nodig en buitengewoon kostbaar is voor Hem, de overwinnaar die Hem Zijn voldoening schenkt, die beantwoordt aan dat waar Zijn hart van alle eeuwigheid af al op gericht is geweest, in overeenstemming met Zijn erfenis. Daarom zetten we dat andere gedeelte uit de Efezebrief naast het eerste citaat: “De rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen” naast “in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods.” Davids hart was gericht op een woonstede Gods, waarin de heerlijkheid van God geopenbaard kon worden, en zo kon Salomo de tempel bouwen vanwege deze last die op Davids hart lag. En de heerlijke vervulling was, dat de heerlijkheid van de Here zo het Huis des Heren vervulde, dat zelfs de priesters niet konden blijven staan vanwege de heerlijkheid. De Here vervulde de plaats met Zijn eigen heerlijkheid. De mens had er geen plaats in, zelfs de dienaren des Heren niet. Wij worden samengebouwd tot een woonstede voor God, opdat Hij de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen mag hebben. Het is een zaak van het hart.
Als u niet alles begrepen hebt, als u niet alles meer weet, houd dan de sleutel tot dit alles vast. Dit hele onderwerp van de overwinnaar kan als volgt onder woorden gebracht worden: het raakt alles. Ik ga de Heer vragen dat alles wat hierin besloten ligt, werkelijkheid mag worden in mijn leven! De kern is dat de Here alles moet hebben wat Hij verlangt, in mij en door mij, wat het ook mag kosten. De Here moet Zijn erfenis verkrijgen. Ik ben niet op dingen gericht, niet op iets wat ik graag wil of wat ik prettig vind, maar op dat waar het de Heer om gaat. O, vraag de Here toch dat uw leven beheerst mag worden door die naijver, dat verlangen, die hartstocht. Wat een beloning brengt dat. Het zou voor mij de grootste beloning zijn als de Here van mij kon zeggen: “Een man naar Mijn hart!” Begeert u dat? “Een man naar Mijn hart!” Wij zijn maar gewone mensen, zoals David, zoals Elia, van wie gezegd wordt dat hij een mens was zoals wij, vol gebreken, mislukking en schande, ja, maar van wie God, als Hij naar binnen kijkt kan zeggen, ondanks dit alles: “Ah, daar is een hart dat uit is op Mijn heerlijkheid, dat ijvert voor Mijn hoogste plan, een man naar Mijn hart.” Ik zeg u, dat is alle beloning die ik verlang, als de Heer dat kan zeggen. Mogen we zo bevonden worden.
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.