Austin-Sparks.net

De Onnaspeurlijke Rijkdommen van Christus

door T. Austin-Sparks

Hoofdstuk 1 - De Rijkdom van Zijn Genade

“O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33; HSV)

“Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen,” (Efeziërs 3:8; HSV)

Met de Heer Zijn hulp zullen wij ons nu enigszins in deze diepten begeven en ernaar streven een weinig van de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus, de diepte van de rijkdom van kennis en wijsheid en de kennis van Christus, op te sporen. De Apostel Paulus, die deze woorden opgeschreven heeft, moest de beperkingen van de taal overwinnen om uit te drukken wat hij zich was gaan realiseren over de Christus, en over de redding in Christus, waar hij in was binnengeleid. Hij gebruikte deze termen in zijn pogingen om woorden te vinden voor de allerhoogste graad van iets en om de onnaspeurlijke, onuitputtelijke, onpeilbare, oneindige rijkdom van de overvloed van Christus tot uitdrukking te brengen.

“O, diepte van rijkdom”

Er was maar één oorzaak waardoor Paulus zo over de rijkdom van Christus kon spreken: zijn lijden omwille van Christus; en ook voor ons geldt dat wij nooit met recht zulke taal zullen kunnen gebruiken, als wij niet de weg gaan die hij gegaan is, de weg van het Kruis. Weet u, diepe dingen zijn alleen in de diepte te vinden. In het ondiepe zult u nooit diepe dingen vinden. U moet omlaag en nog dieper omlaag, en heel klein worden. En dat vormt een verklaring voor hoe de Heer met Zijn volk omgaat—het is het antwoord op de hartenkreet van velen te midden van duisternis en moeilijkheden en tijden van nood. Waarom? Konden wij het maar beseffen, dan zouden wij het antwoord kunnen horen: opdat u geestelijke rijkdommen zou ontdekken en opdat u ze zich zou toeëigenen. Deze rijkdommen liggen niet voor het oprapen: het zijn de schatten die zich bevinden op verborgen en geheime plaatsen. En de rijke zielen zijn altijd en zonder uitzondering diegenen, die in hun wandel met God iets van de diepten hebben aangeraakt.

Hier zien wij een man die u kent van de vele dingen die hij op schrift heeft gesteld, iemand die veel beleefd heeft, wat op een andere manier niet te verklaren is. Wij vinden de beste opsomming van zijn wederwaardigheden en van de tegenstand die hij ondervonden heeft, in de Tweede Brief aan de Korintiërs. Wij weten dat de helft van hoofdstuk 6 wordt ingenomen door de dingen die hem overkomen zijn:
“Wij geven in geen enkel opzicht enige aanstoot, opdat de bediening niet gelasterd wordt. Maar in alles bewijzen wij onszelf als dienaars van God, in veel volharding: in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenissen, in oproer, in ingespannen arbeid, in nachten zonder slaap, in vasten, in reinheid, in kennis, in geduld, in vriendelijkheid, in de Heilige Geest, in ongeveinsde liefde, in het woord van de waarheid, in de kracht van God, door de wapens van de gerechtigheid aan de rechter- en aan de linkerzijde; door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als misleiders en toch waarachtigen; als onbekenden en toch bekenden; als stervenden, en zie, wij leven; als bestraft en toch niet gedood; als bedroefden, maar toch steeds blij; als armen, maar die toch velen rijk maken; als mensen die niets hebben en toch alles bezitten.” (2 Korintiërs 6:3-10)

En ook op andere plaatsen noemt hij zijn lijden in Christus:
“Zijn zíj dienaars van Christus? – ik spreek als een waanzinnige – ik sta boven hen; in ingespannen arbeid veel vaker, in slagen bovenmate, in gevangenissen veel vaker, vaak in doodsgevaar. Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig min één zweepslagen ontvangen. Driemaal ben ik met de roede gegeseld, eenmaal ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een heel etmaal heb ik in volle zee doorgebracht. Op reis was ik vaak in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar van de kant van volksgenoten, in gevaar van de kant van heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders, in inspanning en moeite, vaak in nachten zonder slaap, in honger en dorst, vaak in vasten, in koude en naaktheid. Afgezien van wat van buitenaf komt, overvalt mij dagelijks de zorg voor alle gemeenten.” (2 Korintiërs 11:23-28)

En als er ooit een man geweest is die een reden had om te vragen ‘Waarom?’, dan was het deze man wel. ‘Waarom, Heer, moet ik een dag en een nacht in volle zee doorbrengen? Waarom moet ik telkens weer opnieuw met roeden geslagen, gevangen genomen en door mijn eigen broeders verraden worden?’ enzovoorts, enzovoorts. ‘Waarom, Heer? Ik ben U toegewijd. Ik heb een hart voor U. Ik zoek niet mijn eigen belang, maar dat van U. Ik ben volledig toegewijd aan Uw belangen. Er zijn er velen die niet zo toegewijd zijn en zij hoeven niet de weg te gaan die ik ga.’ Waarom? Als het gaat om een man als deze met zo’n toewijding, met zo’n overgave aan de belangen van zijn Heer: waarom moet hij meer lijden dan elke andere, misschien nog meer dan alle andere apostelen?! Niemand van ons zal zijn eigen lijden ooit kunnen vergelijken met het lijden van deze man, al denken wij van onszelf soms dat wij onze grens daarin bereikt hebben. Ik denk dat heel weinigen onder ons, bij het zien van hoe de Heer met ze handelt en de wegen die de Heer met ze gaat en die hier vanmiddag samen zijn, deze vraag ‘Waarom?’ nog nooit gesteld hebben.

Bent u niet diep geraakt en onder de indruk van de betekenis van het feit dat deze man naar woorden moet zoeken om uit te drukken wat hij in de Here Jezus gezien heeft, als hij zegt: “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33; HSV) Hij zegt, ‘Mij, niet de grootste onder de apostelen, aan mij, niet de grootste heilige, aan mij, niet omdat ik meer ben dan een ander, maar juist minder, aan mij, die minder ben dan de minste van alle heiligen, is deze genade gegeven, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te prediken’ (Efeziërs 3:8; HSV). Ja, wij weten dat de rijkdom via deze man tot ons gekomen is, want de gemeente put al tweeduizend jaar uit de rijkdom die hij bereikt en door beproevingen en lijden heen ontvangen heeft. Tot op de dag van vandaag ontdekken wij meer rijkdommen door deze man, misschien zelfs op dit moment nog. Lieve mensen, misschien ontmoedigt het u, maar de enige manier om de rijkdommen te ontvangen is door lijden heen.

Enige tijd geleden kwamen wij op een van mijn reizen naar India bij de Perzische Golf; en ik zag de parelvissers bezig die ver van het strand op zee urenlang kostbare parels zochten. Dat is eenzaam en gevaarlijk werk. Want ik zag niet ver van de kust haaien die op zoek waren naar prooi. En later die avond ging ik na zonsondergang de markt op, en terwijl ik langs de kraampjes door de nauwe gangetjes liep, zag ik prachtige parels en andere dure edelstenen liggen die op de kraampjes uitgestald lagen. En daar lagen ze, nadat ze uit de diepten opgehaald waren, opgepoetst en ten toon gespreid.
En toen ging ik aan boord van de boot om naar India verder te varen, en er kwam ook een parelverkoper aan boord met zijn verzameling edelstenen en parels. Hij had ze opgeborgen in een kist met ijzeren banden er omheen en met hangsloten eraan; en terwijl die sheik in zijn stoel zat, liet hij de kist geen moment uit het oog, totdat wij in India geland waren en hij ze aan de kooplieden aldaar overhandigd had. Het waren immers kostbare dingen, onschatbaar, opgehaald uit de diepten. Zij waren kostbaar omdat zij veel gekost hadden. Zij hadden waarde die afgemeten kon worden aan de pijn en het eenzame waken waarmee ze gevonden waren. Ziet u, er waren gevaren verbonden geweest aan hun vondst.

Dit is een gelijkenis, maar dit is waar Paulus het eigenlijk over heeft—de gevaren, de eenzaamheid, het lange waken, het lijden en de nood om de rijkdom te verkrijgen, en dat niet voor zichzelf, maar voor de gemeente. Hij zei, “Nu verblijd ik mij in mijn lijden voor u en vervul in mijn vlees wat overblijft van de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de gemeente.” (Kolossenzen 1:24) Als wij meer willen dan alleen maar praten en lezen en de taal over de rijkdom, dan zit er niets anders op. Als wij ze willen bezitten, dan moeten wij de diepte in en ze zoeken. De onnaspeurlijke rijkdommen—klinkt dat tegenstrijdig?—u bezit ze reeds en toch zijn ze onnaspeurlijk—u heeft ze al, maar toch liggen zij op zo’n grote diepte dat u ze niet kunt bereiken—ik weet dat dit tegenstrijdig klinkt, maar Paulus zegt eenvoudig: heel de betekenis, heel de waarde, alle rijkdom die hier te vinden is, waarvan wij in dit leven maar een heel klein beetje kunnen kennen, al die rijkdom gaat ons te boven, zij is te groot; ‘zij is onnaspeurlijk’. Nou, dat is waar wij met de rijkdom zullen beginnen, maar daar eindigt het niet, want wij gaan kijken, zoals de Heer ons helpt, naar een paar van die rijkdommen, deze onnaspeurlijke rijkdom.

Dus als u de moeite wilt nemen om met dit woord ‘rijkdommen’ in gedachte uw Nieuwe Testament open te slaan, dan zult u zien hoe het met verschillende dingen te maken heeft, want de rijkdommen hebben vele kanten, zoals wij kunnen zien in …
“de rijkdom van Zijn genade” (Efeziërs 1:7)
“de rijkdom van Zijn heerlijkheid” (Efeziërs 3:16)
“de rijkdom … van Zijn erfenis in de heiligen” (Efeziërs 1:18)
“de rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht” (Kolossenzen 2:2)

Ik weet niet hoe ver de Heer ons hierin zal leiden, maar wij kunnen beginnen waar de rijkdommen beginnen. Daarom moeten wij beginnen bij “de rijkdom van Zijn genade”.
Er is een ander woord dat verband houdt met die woorden “de rijkdom van Zijn genade”, en wel<i> “de rijkdom van Zijn goedertierenheid.” De apostel vraagt, “Of veracht u de rijkdom van Zijn goedertierenheid …” (Romeinen 2:4) Dat Schriftwoord zal ons begrip altijd te boven gaan. Wij kunnen het maar beter nu in het begin al vaststellen en onze handen in wanhoop opheffen. Wij zullen die diepte nooit peilen of die volheid of die genade ooit begrijpen. Geen moment hoop ik er op dat ik ooit de diepte van dat woord kan begrijpen; daarom is deze diepte voor ons grotendeels ontoegankelijk—“de rijkdom van Zijn genade”</i> en <i>“de rijkdom van Zijn goedertierenheid”.

Onze omschrijving van genade is door het vele gebruik ervan te alledaags geworden. Het is in een zinsnede gevangen en veel verder dan die zinsnede komen wij niet. Als wij vragen, ‘Wat is de betekenis van het woord ‘genade’?’ dan is het gebruikelijke antwoord, ‘Genade is onverdiende goedheid.’ Ja, dat klopt, het is ook onverdiende goedheid. Die omschrijving wijst ons op het fundamentele karakter van wat genade is, maar deze omschrijving schiet tekort. Ja, het is ‘onverdiende goedheid’, en ja, God zij dank daarvoor. Maar wat bedoelt u ermee? Precies wat ik zeg, er is in u geen verdienste, en daarom komt God naar u toe omdat u geen verdienste heeft. Er is niets wat de genade kan verdienen.

Nu, lieve vrienden, ik wil u graag vertellen dat genade meer is dan onverdiende goedheid. Op de eerste plaats, vanuit ons menselijk standpunt beschouwd, is het meer dan dat omdat genade niet alleen daar komt waar er geen verdienste is, genade komt ook daar waar er het tegenovergestelde van verdienste is, namelijk schuld. U ziet dat schuld erger is dan dat je geen verdienste hebt. ‘Geen verdienste’ is een negatieve benadering, maar ‘schuld’ is negatief van inhoud. Het houdt alles in wat niet alleen geen verdienste is, maar ook al datgene waarin uit de aard der zaak alles ontbreekt. U en ik missen niet alleen alle waardigheid, maar wij zijn erger dan dat. Wij zijn in alle opzichten het tegenovergestelde van wat wij behoren te zijn!

Kijk nog eens naar deze man Paulus, die zo over zichzelf spreekt, die niet alleen zegt, “Mij, de allerminste van alle heiligen” (Efeziërs 3:8), maar ook “zondaars … van wie ik de voornaamste ben.” (1 Timoteüs 1:15). Nu, dit is positief: ‘niet alleen minder dan de minste’ maar ‘onder de zondaars de voornaamste’. “… dat ik de gemeente van God uitermate fel vervolgde en die verwoestte …” (Galaten 1:13) ‘Ik heb ingestemd met de dood van zijn geliefde dienstknecht Stefanus’. (Handelingen 8:1) En hij zal u niet alleen vertellen over zijn tekort aan verdienste, maar heel wat meer over zijn gebrek. Alles in die man was voor God een aanstoot; en als er iets was wat de genade in de weg kon staan, dan was het in deze man te vinden. Maar ziet u, genade betekent eenvoudig dat schuld of gebrek, dus niet alleen geen verdienste, maar totaal gebrek, de genade niet buiten spel kan zetten. Genade is gewoon genade, in wat voor toestand zij u ook aantreft, hoe groot uw schuld ook is, dat is genade.

Als Christenen moeten u en ik, naarmate wij verder gaan, heel wat leren over genade. Misschien is dit alles iets waar Christenen nog meer rekening mee moeten houden dan zij die niet behouden zijn. Als u en ik inderdaad met God mee bewegen, dan bereiken u en ik steeds meer de plaats waar wij vanuit het diepst van ons hart zeggen, ‘Enkel door uw genade.’ Na jaren Christen te zijn geweest moet ik toch altijd nog zeggen dat ik er niet kom zonder die genade. Zoals ik het zie en begrijp, heb ik nu als Christen veel meer genade nodig dan indertijd om behouden te worden.

Nu vinden sommigen onder u het wellicht vreemd dit van mij te horen, maar ik heb het over de genade. Want doen wij niet voortdurend de ontdekking over iets wat wij in het begin niet wisten, namelijk over het gebrek in ons?! O ja, maar ziet u niet dat dat gewoon de aard van genade is, en dat is wat genade werkelijk betekent. Genade heeft geen betekenis als dat niet waar is.

Laten wij daarom dit tweede aspect van de genade hier opmerken. De genade ziet nooit dat er schuld is. Genade is niet een betaling voor enige schuld; en genade is ons nooit iets verschuldigd. God gaat niet op een genadige wijze met ons om omdat Hij ons iets schuldig is. Dit komt op hetzelfde neer als wanneer ik spreek over het ontbreken van verdienste en het vaststellen van schuld. Ziet u, niemand kan Gods genade opeisen. God is niet onze schuldenaar; genade ziet niet eens dat wij iets verschuldigd zijn en dat zij zoveel in ons moet investeren. Genade is gratis, genade is geen terugbetaling van Gods kant. Het omgekeerde is waar. Wij zijn de schuldenaars, God is de schuldeiser, en genade is gewoon genade; en misschien is dat alles wat wij erover kunnen zeggen, omdat genade Zijn vrije, spontane reactie tegenover ons is, zonder enige verplichting. Dit is het fundamentele karakter van genade.

Wanneer wij beseffen dat dit de ware aard van genade is en tevens onze absolute schuld inzien, en dat God geen enkele verplichting tegenover ons heeft, dan begrijpen wij dat God Zijn genade ‘overvloedig maakt’ — “… waar de zonde is toegenomen, daar is de genade meer dan overvloedig geweest …” (Romeinen 5:20) Is dat niet zo? — “… waar de zonde is toegenomen”, daar is de genade nog meer toegenomen?! Dan beginnen wij enigszins te begrijpen wat de diepte van die rijkdom kan zijn. Wij worden een gebied binnengeleid dat ons wezen te boven gaat. Wij vatten dit niet, of wel? En iedereen die niet zo ver gekomen is dat hij zich met verbazing afvraagt wat Gods vrijwillige, spontane gunst is, die Hij gratis en onverdiend ter beschikking stelt, die is nog niet tot het punt gekomen dat hij de betekenis begint te vatten van ‘de rijkdom van Zijn genade’; en zo iemand kan nooit echt rijk zijn.

De Werken — De Waardering voor de Genade

Tot zover over de aard van genade, maar u weet dat genade altijd geplaatst wordt tegenover werken. Wij zijn zo vertrouwd met deze waarheid, maar laten wij er toch even bij stilstaan — bij werken en genade. U ziet dat dit een verandering betekent, een totale verandering en omruiling van positie. De genade neemt de plaats in van werken, of beter gezegd: het kent de werken een andere plaats toe. De genade wist de werken niet uit. Genade zegt niet dat er nooit werken hoeven te zijn. Genade eist zelfs dat er gewerkt wordt; en als zij op de juiste wijze gewaardeerd wordt, dan zal de genade veel meer en veel betere werken verrichten dan alle andere, eerdere werken. Maar genade zet de werken op een andere plaats, d.w.z. de werken der Wet. Wat waren dat, de werken der Wet? Wat zijn de werken der Wet? Het zijn die werken die wij doen om iets te verdienen, of niet? Er is een verdienste, dat is waar het om gaat. Om iets te verdienen, om te krijgen wat je verdient en om God terug te betalen met wat je verdiend hebt.

Kijk naar de Farizeeën en schriftgeleerden. Wat waren hun gedrag, hun bezigheden en hun schone schijn afschuwelijk en aanstootgevend voor de Here Jezus Zelf. Zij zochten naar verdienste door middel van hun werken. God iets geven wat Hem rijker maakt?! Ja, werken der Wet om iets mee te verdienen, waren werken om iets aan God te geven als een soort betaling, waarmee zij zeiden dat God hun vervolgens iets schuldig was en zij God tot hun schuldenaar maakten?! En doen wij al die dingen om onze schuld bij God weg te werken en God krediet te verstrekken? Ziet u, wanneer de genade haar intrede doet, dan geeft de genade de werken een geheel andere plaats, dan neemt de genade de werken de eerste plaats af en zet zij ze op de laatste plaats. En dan is het niet meer de Wet op de eerste plaats, maar de genade op de eerste plaats. In plaats dat de werken om iets te verdienen voorop lopen, is het dan Gods eigen genade zonder werken, van welke soort ook, om Gods tevredenheid en welgevallen te verkrijgen.

En dan? Niet alle werken zijn uit het universum gebannen. Wanneer de genade haar intrede heeft gedaan, als wij de betekenis van de genade echt begrepen hebben, dan zullen wij meer werken dan wie ook ooit gewerkt heeft. Maar dan zijn het wel werken uit waardering voor die genade, niet om die te krijgen, niet om die te verdienen, maar werken uit dank aan God voor Zijn onuitsprekelijke geschenk van genade. Iemand heeft dit eens in het kort zo samengevat: Werken rechtvaardigen niet, maar de gerechtvaardigde werkt. Nu, dat is helemaal waar. De apostel zei, “… ik heb mij meer ingespannen dan zij allen … ” (1 Korintiërs 15:10) En dat is ook zo, maar had hij het over verdienste? — dan had hij geen recht gehad om over genade te spreken. Maar hij is juist de man die over genade spreekt, en hij had zich “… meer ingespannen dan allen …”, en dat juist vanwege de overweldigende genade die God hem betoond had. Het was helemaal omgekeerd, niet uit wet en werken om gunst te verwerven, maar werken uit liefde en toewijding vanwege een gunst die al een feit was.

Gods Werk van Genade

Hoe zit het nu met Gods werk van genade? Wat gold voor de eerste materiële, natuurlijke schepping, geldt ook in geestelijk opzicht voor de nieuwe schepping. En u weet dat zo goed. Ik hoef het maar te noemen en u zult het direct inzien. Er was chaos, er was duisternis, God was afwezig. Maar God deed Zijn intrede en verdreef de duisternis en veranderde de chaos in de kosmos en ging aan het werk: stap voor stap en stadium na stadium, omhoog, steeds verder omhoog, door te scheppen, te ordenen en een prachtige, magnifieke aarde in te richten. Zo wordt het beschreven. Nu kon Hij op al Zijn werk zien en Zijn oordeel vellen: het was ‘heel goed’. Dit was de mening van een oneindig volmaakte God Die zo nauwgezet is, Die zo veeleisend is, Die nooit iets zal afleveren wat onvolmaakt is. En als Hij er mee klaar is, zet Hij de mens er midden in en zegt, ‘Daar ben je nu, dat is je erfenis, jouw erfenis is wat Ik al gedaan heb. Datgene waarin je geplaatst bent, is niet iets wat jij nog moet maken, maar iets wat Ik al gemaakt heb. Niet wat jij moet doen, maar wat Ik al gedaan heb. Je begint je opdracht in dankbaarheid waar Ik Mijn werk voor jou voltooi.’

U kunt duidelijk zien dat deze waarheid parallel loopt aan die in de Nieuwe Schepping, waar het er ook niet om gaat ergens naartoe te werken, maar werken nadat alles gedaan is. U en ik beërven Gods volmaakte werk. Natuurlijk wordt het evangelie op eenvoudige wijze gepredikt met de woorden ‘het volbrachte werk van Christus’, maar begrijpen wij ook wel echt deze woorden die wij zo gemakkelijk uitspreken? Alles wat God gedaan heeft in en door Zijn Zoon Jezus Christus om de redding, de verlossing, Zijn werk, te vervolmaken, is erop gericht dat Zijn Zoon weer volledig in de hemel wordt opgenomen. En die ontvangst van Zijn Zoon is er eenvoudig omdat het fundament van Zijn werk gelegd is. De Here Jezus had nooit terug naar de hemel kunnen gaan als Zijn werk op aarde niet volledig en definitief en volmaakt was geweest. Als er ook maar iets was overgebleven om te doen, dan was Hij niet teruggegaan. Ze hadden Hem niet in de hemel terug ontvangen. Ze zouden, om het zo maar eens uit te drukken, gezegd hebben, ‘Luister, je hebt het niet helemaal afgemaakt’. “Ik heb uw werken niet vol bevonden voor God.” (Openbaring 3:2; HSV) En dan had Hij terug moeten komen, maar dat is niet gebeurd. God had in Hem Zijn Nieuwe Schepping vervolmaakt en volbracht.

En toen is Hij aan ons begonnen om er ons in binnen te leiden met de woorden, ‘Luister eens, je hoeft hier niet voor te werken, je moet de Nieuwe Schepping erven, hem in bezit nemen en leven in de voorrechten ervan en leren begrijpen wat je hebt en ervan genieten.’ Dat zijn Gods werken. Als het gaat om de Here Jezus zijn zij af — de werken der genade.

Die hof en die eerste materiële schepping waren groots, prachtig en glorieus vanuit Gods hand en zij bevredigden Zijn hart volledig, maar Zijn Zoon doet meer dan dat. Zijn Zoon is de definitieve volheid van perfectie en is meer dan een symbolische aardse schepping. Hij geeft ons Zijn Zoon! Misschien hebben u en ik dit niet ten volle begrepen, en dit bezorgt ons zoveel moeilijkheden, beste vrienden. Er kan geen twijfel over bestaan. Ik zou zo ver willen gaan te zeggen dat negentig procent van onze geestelijke problemen hier hun oorsprong vinden, omdat wij voortdurend naar de aanklager en beschuldiger luisteren.

Als het moeilijk wordt, als het tegenzit, als ons iets tegen de haren instrijkt, dan zegt de duivel, ‘Dat komt door iets in jou, jouw schuld, er scheelt iets aan jou.’ En jij smeekt de Heer en zegt, ‘Heer, wat heeft U tegen mij?’ U brengt uren in gebed door en smeekt God u te laten zien wat Hij tegen u heeft, en waarom uw omstandigheden zijn wat zij zijn, en wat het is dat Hij tegen u heeft, waardoor Hij zo met u omgaat.

En precies daar lukt het de vijand onze ogen af te wenden van dit werk van genade. Maar waarom werd er eigenlijk een werk van genade gedaan? Daar komen wij zo op, maar het doel was om ons aan te passen, om ons te veranderen. Er is nu geen oordeel en veroordeling. Er is de genade! En in dit leven zal satan het nooit opgeven te proberen aan de genade afbreuk te doen en ons weer onder de wet te plaatsen en in slavernij weg te voeren. Maar u en ik moeten echt de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus begrijpen en erin geloven. Gods werk ligt klaar en wij kunnen het erven. Er zal slag geleverd worden, een geweldige strijd zal er gevoerd worden, en net als met Israël in het land na het overtrekken van de Jordaan en het beleven van de dood van Golgotha, net zo is er strijd in het land om onze erfenis te pakken. Wij zijn er zo mee vertrouwd dat de Heer nog voordat wij een stap gezet hebben, tegen ons zegt, ‘Ik heb u de erfenis gegeven’. “Elke plaats die uw voetzool betreedt, heb Ik u gegeven, overeenkomstig wat Ik tot Mozes gesproken heb.” (Jozua 1:3) In Christus is het voor ons verankerd. Nu, hier moet ik het even bij laten. Hoewel dit waarheden zijn die ons zo bekend zijn, is er toch nog één grote waarheid. U en ik als de Heer Zijn Eigen volk dat door Hem geliefd is, u en ik moeten steeds dieper de betekenis van dit allereerste gaan verstaan — de genade van God. Wij moeten leren wat de genade werkelijk is en wat het echt betekent. Daarbij moeten wij leren hoe diep, hoe immens, hoe onpeilbaar en hoe onnaspeurlijk is wat het Woord noemt "de rijkdom van Zijn genade”.

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.